Verdriet en angst | weekend 26-27 maart

de verloren zoon – dekenaat Genk

Hij sprak: ‘Een man had twee zoons. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.’ (Lucas 15, 12-13)

Waarschijnlijk speelt een groot deel van de gelijkenis van de vader met de twee zonen zich af in bed. Dit klinkt misschien een beetje raar, maar toch is het zo. Hoogstwaarschijnlijk heeft de vader vele nachten in zijn bed wakker gelegen over het gedrag van zijn jongste zoon. Zijn oogappel bezorgde hem slapeloze nachten. Het begon allemaal met zijn vraag om zijn erfdeel. Moest hij op die vraag ingaan? Want strikt genomen had de jongste zoon daar helemaal geen recht op. Het was een recht dat de oudste toekwam! En wat was zijn zoon met dat erfdeel van plan? Kon hij, als vader, dit erfdeel wel weigeren? Want wilde hij niet alles aan zijn zoon geven voor zijn geluk, inclusief zijn vermeend erfdeel? Of moest hij niet eerder zijn zoon beschermen? Het zijn enkel sterke benen die rijkdom kunnen dragen. 
Na veel piekeren gaf de vader zijn jongste zoon zijn erfdeel, want hij wilde dat zijn zoon leerde op eigen benen te staan. Want dat is volwassen worden. Niet lang daarna vertrok zijn zoon. Maar daarmee verdwenen de zorgen van de vader niet. Nieuwe muizenissen in zijn hoofd hielden hem ’s nachts wakker. Zal mijn zoon nu echt gelukkig zijn en ooit veilig en wel terugkeren? Heb ik er goed aan gedaan hem te laten vertrekken? Ben ik zelf niet te kort geschoten in zijn opvoeding, dat mijn zoon deze onverwachte en onzalige wegen gaat? Moet ik zijn gedrag niet eerder aan mezelf dan aan hem verwijten? Dit zelfverwijt woog misschien nog wel het zwaarst. 

Piekeren

Zelfverwijt houdt menig ouder uit zijn slaap. Ook vandaag liggen vele ouders wakker in hun bed. Ze piekeren over het gedrag van hun kinderen. Ze maken zich zorgen. Of deze zorgen nu terecht zijn of niet, het blijven zorgen. En ze houden ouders uit hun slaap. Meer zelfs, ouders zijn er dag en nacht mee bezig, zoals de vader uit de gelijkenis: ’s nacht lag hij wakker in bed en overdag stond hij op de uitkijk naar zijn zoon. Ouders, die ten diepste bezorgd zijn om hun kind, begrijpen dan ook de vreugde van de vader. “Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.” 

Om de hals vliegen en kussen

Om de hals vallen en hartelijk kussen, is dat niet wat een moeder zou willen doen als ze haar zoon na een nachtje stappen om vier uur ’s nacht terug hoort thuiskomen? Om de hals vallen en hartelijk kussen, is dat niet wat ouders doen als hun kind zijn einddiploma op school behaalt? De vele zorgen vooraf zijn plots als sneeuw voor de zon verdwenen. Om de hals vallen en hartelijk kussen, is dat niet wat een vader doet als zijn zoon vrijkomt uit de gevangenis?
Tussen zorgen en vreugde speelt ons leven zich af. Soms dromen we van een leven vrij van alle zorgen, verdriet en angst. Maar als we in ons leven over niets of niemand nog bezorgd zouden moeten zijn, zouden we dan nog wel een leven hebben? Want de keerzijde van die zorgen is ook intense vreugde. Ook al is dit waar, Jezus wil met zijn gelijkenis een veel diepere realiteit aanduiden. Hij schetst ons een beeld van God. 

Vreugde en zorgen

God is als een Vader. Als Vader is Hij bezorgd en verheugd over ieder mens, over ieder van ons. ‘Vreugde en zorgen’, dit beeld van God mag de Kerk ook uitdragen in onze wereld. Zo mogen we toch de beginwoorden verstaan van Gaudium et spes, de pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd van het Tweede Vaticaanse concilie: “Vreugde en hoop, verdriet en angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en van hen die, hoe ook, te lijden hebben, zijn evenzeer de vreugde en hoop, het verdriet en de angst van Christus’ leerlingen: er is werkelijk niets bij mensen te vinden, dat geen weerklank vindt in hun hart.”

Laten we er vooral niet aan voorbijgaan dat ‘het verdriet en de angst van de mensen van vandaag’ momenteel in Oekraïne ligt.

Mijn geroep, uit angst en vrezen,
klimt tot God, het Opperwezen.
God, die, in mijn ongeval,
de oren tot mij neigen zal.
Ik zocht Hem in mijn bange dagen.
Ik bracht de nachten door met klagen.
Ik liet niet af, mijn hand en oog,
op te heffen naar omhoog.