Roddelen | weekend 18-19 juni

Toen Jezus eens alleen aan het bidden was en zijn leerlingen bij Hem kwamen, stelde Hij hun de vraag: ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?’ Zij antwoordden: ‘Johannes de Doper; anderen zeggen: Elia, en weer anderen: Een van de oude profeten is opgestaan.’ 

Hierop zeide Hij tot hen: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Nu antwoordde Petrus: ‘De Gezalfde van God.’  (Lucas 9, 18-20) 

Roddelen is zo oud als de straat. In het dagelijkse leven wordt er heel wat geroddeld. In de buurtwinkel, aan de schoolpoort, voor en na een vergadering, in de sportvereniging: kortom overal waar mensen bij elkaar komen wordt er al eens over de andere, over de afwezige, geroddeld. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat in het evangelie geroddeld wordt. De Farizeeën en Schriftgeleerden roddelen onder elkaar over Jezus. De inwoners van Nazareth roddelen over hun dorpsgenoot Jezus. Ook de leerlingen praten achter Jezus’ rug over Hem. Vandaar de vraag van Jezus aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” “Welke roddels gaan zoal over Mij te ronde?”  

Bevrijdend

Deze vraag gaat bij Jezus iets verder dan alleen maar nieuwsgierigheid over wat van Hem verteld wordt. Want de context waarin Hij deze vraag stelt is een ernstige context. De leerlingen komen bij Jezus wanneer Hij alleen aan het bidden is. Tijdens het gebed treedt Jezus in relatie met zijn hemelse Vader. Hij treedt in relatie met zijn papa, Abba, Vader. In die liefdevolle relatie met zijn Vader kan Jezus ten diepste zichzelf zijn. In die relatie kan hij heel zijn vreugde, heel zijn pijn, heel zijn angst … ja, zelfs zijn diepste wezen uitspreken. Wie een persoon werkelijk is, openbaart zich altijd in een liefdevolle relatie. Bidden werkt bevrijdend omdat men in gebed ten diepste zichzelf mag zijn. Bidden leidt tot waarachtigheid. 

Niet bevrijdend

Roddelen daarentegen werkt niet bevrijdend. Roddelen leidt niet tot waarachtige relaties tussen mensen. Roddelen werkt altijd verknechtend. Omdat de roddelaars neerkijken op hun medemens. Omdat men doorheen het roddelen wil greep krijgen op zijn medemens. Omdat men in het roddelen de andere klein maakt om zo zelf groot te zijn. Of omdat men in het roddelen zichzelf wil voordoen als een interessant iemand. Omdat Jezus weet dat zijn leerlingen achter zijn rug over Hem aan het praten zijn stelt Hij een heel directe vraag: “Wie zegt gij dat Ik ben?”   

Jezus gaat op de vele roddels die over Hem te ronde gaan niet in. Maar Hij stelt die ene confronterende vraag: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” Wanneer men roddelt, kan men lichtvoetig allerlei dingen over een ander zeggen. Bij een vraag, zoals de vraag van Jezus, recht op de man kunnen we maar twee dingen doen: ofwel deze vraag proberen te ontwijken, ofwel heel eerlijk en waarachtig een antwoord te geven. 

Waarheid en waarachtigheid

Dit laatste doet Petrus: “Jezus, Jij bent de Gezalfde van God.” Petrus meent wat hij zegt. Daardoor treedt hij in een waarachtige relatie met Jezus. Met de vraag – maar gij, wie zegt gij dat Ik ben – met deze vraag nodigt Jezus zijn leerlingen uit om van roddel tot waarheid en waarachtigheid te komen. 

Ook wij worden uitgenodigd om van roddel tot waarheid te komen. Om van leugenachtige relaties tot waarachtige relaties te komen. Deze opdracht is een heel concrete opdracht. Want deze opdracht speelt elke dag opnieuw af in de buurtwinkel, aan de schoolpoort, voor en na de vergadering, bij het samen drinken van een kopje koffie. Overal waar wij medemensen ontmoeten, is Jezus’ vraag in het geding: “Maar gij, wie zegt gij dat ik ben?” 

Goede God, laat in ons hart waarachtigheid groeien, zodat onwaarachtig roddels uit ons leven verdwijnen. Dan kunnen we opnieuw een luisterend oor zijn voor medemensen en hen hartverwarmende woorden toespreken in Jezus’ naam. Amen.