Haalbare mensenmaat | 27-28 juni

Wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig; wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig. En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden. Wie u opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die mij gezonden heeft. Wie een profeet opneemt, omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen; en wie een deugdzaam mens opneemt, omdat het een deugdzaam mens is, zal ook het loon van een deugdzame ontvangen. 

beker koud water – dekenaat Genk

En wie een van deze kleinen al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is, voorwaar, Ik zeg u: Zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.” (Mt. 10, 37-42)

Op sommige momenten legt Jezus in het evangelie de lat zo hoog dat zijn vraag eerder ontmoedigend dan bemoedigend werkt. Zo is dit ook in de lezing van deze zondag. “Wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.” 

Ouders houden zielsveel van hun kinderen en hebben alles voor hun kinderen over. Onze liefde tot Jezus zou nog intenser en nog omvattender moeten zijn. Is dit geen onmogelijke opdracht, een onhaalbare taak? Wij willen wel van Jezus houden. Maar legt Jezus zelf de lat niet veel te hoog? Hoe moeten we aan zulk een taak beginnen? De lat ligt zo hoog dat we op voorhand al onze schouders laten zakken en fatalistisch dreigen te berusten in het onhaalbare. 

Toch hoeft dit niet het geval te zijn. Want die schijnbaar onmogelijke opdracht maakt Jezus zelf heel concreet en vooral haalbaar wanneer Hij zegt: “En wie één van deze kleinen al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is, voorwaar, Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.”

Oneindig liefhebben

Jezus meer beminnen dan onze eigen ouders of onze eigen kinderen lijkt onhaalbaar, maar een beker koud water aan iemand geven, dat is iets wat we wel aankunnen. Dit is een haalbare taak op mensenmaat. Jezus oneindig liefhebben begint met het geven van een beker koud water, opdat de andere zijn dorst kan lessen en zich kan verfrissen.  Water is  – de eerste en meeste essentiële – bron van leven. Water geven, hoe eenvoudig ook, is tegelijkertijd iemand het leven geven. ‘Iemand het leven geven,’ dat is een goddelijke taak. 

Het valt zelfs op dat de volheid van het Rijk van God en de volheid van het leven afhangen van het meest onooglijke, het meest kleine. Het Rijk van God lijkt op een mosterdzaadje, niet op een grote boom en zeker niet op een oerwoud. Drie broden en vijf visjes bleken voldoende te zijn. Waar slechts twee in Jezus’ naam aanwezig zijn, daar is Hij reeds in hun midden. Kan het met nog minder? Eén zieke bezoeken lijkt al genoeg om aan Gods oordeel te ontsnappen en binnen te treden in het Rijk van God: ‘Ontvang het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting van de wereld. Want Ik was ziek en gij hebt mij bezocht.’ Er staat niet geschreven ‘Je hebt alle zieken bezocht; of alle hongerige te eten gegeven; of alle vreemdelingen opgenomen.’ Heeft Jezus niet zelf gezegd ‘mijn juk is zacht en mijn last licht’? Het doet allemaal heel erg denken aan de Joodse spreuk: ‘Wie één leven redt, redt een hele wereld.’

Goede God, Gij verlangt van ons geen onmogelijke dingen, maar geef mij toch de kracht om telkens opnieuw kleine daden van goedheid te verrichten, als was het maar het geven van een beker koud water. Amen.