Grenzeloze liefde | 24-25 oktober

grenzeloze liefde – dekenaat Genk

Toen nu de Farizeeën vernamen dat Jezus de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen en één van hen, een wetgeleerde, vroeg aan Jezus om Hem op de proef te stellen: “Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?” 

Hij antwoordde hem: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.” (Matteüs 22, 34-40)

Het antwoord van Jezus op de vraag van een wetgeleerde naar het voornaamste gebod moet zeer bekend in de oren geklonken hebben van de Farizeeën en van ieder gelovige jood tot op de dag van vandaag. Althans toch het eerste gedeelte van het antwoord van Jezus, namelijk: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand.” Wat Jezus hier zegt, is gewoon het begin van de Joodse geloofsbelijdenis, het Sjema Israeel, dat Joden iedere dag bidden.

Deze geloofsbelijdenis is een tekst uit het Bijbelboek Deuteronomium. Eén van de eerste vijf Bijbelboeken, die samen de Pentateuch vormen, de basis van de gehele Joodse wet. De Joods geloofsbelijdenis – het Sjema Israeel – begin met : “Hoor, Israël, Jahwe is ons God, Jahwe alleen! Gij moet Jahwe uw God beminnen met heel uw hart, heel uw ziel en al uw krachten.” Door dit antwoord te geven blijft Jezus geheel binnen de Joodse wet en de Joodse traditie. Maar wat Jezus daarna doet is voor Joden, tot op de dag van vandaag, revolutionair. Vervolgens stelt Jezus die liefde tot God gelijk aan de liefde tot de mens. Jezus zegt: “Het tweede gebod, gelijkwaardig met het gebod om God lief te hebben is: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’”

Hier gaan de wegen tussen het christendom en het Jodendom uit elkaar, en ook de wegen tussen het christendom en de Islam. Niet dat dat het Jodendom een hardvochtige godsdienst zou zijn tegenover medemensen. Het Bijbelboek Exodus getuigt ongetwijfeld van een grote humaniteit: Gij moet een vreemdeling niet slecht behandelen en hem het leven niet moeilijk maken, want ge hebt zelf als vreemdeling in Egypte gewoond. Weduwen en wezen zult ge geen onrecht aandoen.” Respect voor de meest zwakken, voor de vreemdeling, de weduwe en de wees, zit diep verankerd in het Jodendom. (Exodus 22, 20-26)

Maar toch gaat Jezus een stap verder. Niemand mag uitgesloten worden van onze liefde, ongeacht zijn woonplaats, taal, geloof, volk of cultuur. In die zin moet onze liefde grenzeloos worden, letterlijk zonder grenzen.

Goede God, telkens opnieuw nodigt Gij ons uit om de grenzen van onze beperkte kring van vrienden en familie te doorbreken en alle mensen lief te hebben, ongeacht hun woonplaats, taal, geloof, volk of cultuur. Want de naaste liefhebben is U liefhebben, met geheel ons hart, geheel onze ziel en geheel ons verstand.”