Gods volk | weekend 18-19 september

Kafarnaüm – dekenaat Genk

Zij kwamen in Kafarnaüm en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: “Waar hebt ge onderweg over getwist?” 

Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: “Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.” (Marcus 9, 33-35)

“Wie is de grootste?” Het is een vraag die velen bezighoudt. Het is ook een vaak gestelde vraag in de media, bijvoorbeeld bij politieke verkiezingen: ‘Wie zal de grootste partij worden?’ Maar ook in de kerk stelt zich die vraag. De grootste is dat de paus? Als je de media mag geloven, dan is de paus de grootste en de belangrijkste binnen de katholieke kerk. Maar binnen de kerk denken we daar even anders over. Zeker het Tweede Vaticaans concilie heeft daar een antwoord op proberen te geven.

In het nadenken over de kerk plaatste het Tweede Vaticaanse Concilie niet de paus centraal, maar wel ‘het volk van God’ of ‘het Godsvolk’. De kerk is op de eerste plaats niet de hiërarchie – de paus, de bisschoppen, priesters en diakens – maar wel alle gelovigen, het gehele volk van God. Alle gelovigen samen maken de kerk tot kerk. 

Het zwaartepunt van kerkzijn legde het Concilie bij alle gelovigen, bij het Gods Volk. 

Ten dienste van de geloofsgemeenschap

De opvatting over de kerk zouden we na het Tweede Vaticaanse Concilie kunnen omschrijven als: ‘De kerk is de gemeenschap van gelovigen, die samen dienstbaar in de wereld staan.” Priesters, bisschoppen of de paus staan enkel ten dienste van die gemeenschap van gelovigen. De meest wezenlijke dingen die een kerk doet, is daarom op de eerste plaats een zaak van alle gelovigen, van het gehele Godsvolk. Het geloof verkondigen, de christelijke naastenliefde en dienstbaarheid, het bidden en liturgievieren: deze drie opdrachten zijn de opdrachten van alle gelovige samen. 

In de vormgeving van de liturgie werd dit na het concilie nog het meest zichtbaar. Het Latijn – de taal van de pastoors – werd vervangen door de volkstaal. Het liedboek Zingt Jubilate werd uitgegeven om de samenzang van alle aanwezige kerkgangers te bevorderen. De gelovigen werden aangemoedigd om zelf de Bijbel te gaan lezen. In het kerkgebouw werd het altaar – het symbool van Christus’ levensgave – te midden van het Godsvolk geplaatst. (Met als neveneffect dat de priester met het aangezicht naar het volk toe kwam te staan.) 

Priester en gemeenschap

In volle coronacrisis toen er slecht 15 personen toegelaten werden in de kerk werd het zondermeer duidelijk dat zonder het gehele Gods Volk eucharistievieringen onmogelijk zijn. Voor een eucharistieviering zijn er twee onontbeerlijke ingrediënten nodig: een priester die voorgaat en een gemeenschap die samen komt om te bidden. Zonder de aanwezigheid van het Godsvolk stonden we nergens.

Goede God, Gij zelf roept het gehele volk samen om te vieren, om het geloof te verkondigen en vooral om dienstbaar te zijn aan elkaar en aan de wereld. Laat de eenheid onder gelovigen daartoe groeien door de kracht van uw heilige Geest. Amen.