Geduld | weekend 12-13 december

derde Advent – dekenaat Genk

Dit dan is het getuigenis van Johannes (de Doper), toen de Joden uit Jeruzalem priesters en levieten naar hem toe zonden om hem te vragen: “Wie zijt gij?” Daarop verklaarde hij zonder enig voorbehoud en met grote stelligheid: “Ik ben de Messias niet.” 

Zij vroegen hem: “Wat dan? Zijt gij Elia?” Hij zei: “Dat ben ik niet.” “Zijt gij de profeet?” Hij antwoordde: “Neen.” Toen zeiden zij hem: “Wie zijt gij dan?” Wij moeten toch een antwoord geven aan degenen die ons gestuurd hebben. Wat zegt gij over uzelf?” Hij sprak: “Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand die roept in de woestijn: Maakt de weg recht voor de Heer!” De afgezanten waren uit de kring van de Farizeeën. Zij vroegen hem: “Wat doopt gij dan, als gij de Messias niet zijt, noch Elia, noch de profeet?” Johannes antwoordde hun: “Ik doop met water, maar onder u staat Hij die gij niet kent, Hij die na mij komt; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.” (Johannes 1, 19-27)

‘Midden onder u staat Hij die gij niet kent.’ Waarschijnlijk stond Jezus heel eenvoudig en onopvallend te midden van de mensen rondom Johannes de Doper. Maar niemand, maar dan ook niemand, behalve Johannes de Doper, herkende in Jezus de komende, de gezondene van God, de verwachtte Messias. Waarom herkende aan Jordaan niemand Jezus als de Messias? Waarom zag niemand wie Jezus ten diepste was? Waarom konden zij in die eenvoudige menselijke persoon van Jezus niet de verwachtte Messias en Redder zien? Waarom?

Ongeduld

Waarschijnlijk ligt het antwoord in het ongeduld. Want de priesters en levieten, als afgezanten van de Farizeeën uit Jeruzalem wilden snel, snel weten wat er aan de hand was daar bij de Jordaan en vooral wie Johannes de Doper was. Om vervolgens te Jeruzalem een helder verslag te kunnen uitbrengen. Tot tweemaal toe vragen ze aan Johannes de Doper: “Wie zijt gij dan?” Een ongeduldige vraag, waarop een snel antwoord dient te komen. Het antwoord van Johannes de Doper, dat hij de voorbode of de voorloper is van de Messias, kunnen zij niet vatten. Omdat sommige zaken in het leven alleen maar te vatten zijn met heel veel geduld.

In het bijzonder die zaken die gaan over de diepste kern van een persoon, vragen heel veel geduld. Zo moeten bijvoorbeeld gehuwden veel geduld hebben en al vele jaren getrouwd zijn om te beginnen te vatten wie hun partner ten diepste is. Dan nog begrijpt men elkaar niet ten volle na zovele jaren. Zo moeten ook ouders heel veel geduld hebben om te ontdekken wie hun kind ten diepste is en vooral wat de diepste levensroeping van hun kind is. Daarvoor moeten ze eerst en vooral heel veel eigen droombeelden, toekomstwensen en verwachtingen omtrent hun kind durven loslaten, om geduldig te leren zien wat de eigen unieke weg van hun kind zal zijn. Zo vraagt het helpen van arme mensen in onze samenleving ook heel veel geduld van ons. Geduld, opdat we helder de onrechtvaardige structuren in de samenleving leren zien en – heel veel geduld – opdat we de armen steeds oprecht met menselijke waardigheid blijven benaderen. 

Onbetaalbaar wonen

Snelle instant-oplossingen in verband met armoede in onze samenleving bestaan niet. Wonen is voor velen in onze samenleving onbetaalbaar geworden. Zorgen voor goede huisvesting voor gezinnen in armoede, het zal een werk van lange adem zijn. Enkel het geduldig werken aan de weg van recht en gerechtigheid, biedt uitkomst. Welzijnszorg roept ons elk jaar opnieuw in de adventstijd daartoe op. De geduldige ontmoeting met armen zal ons ten diepste doen beseffen wat armoede betekent voor een gezin.

Zoals we met onze partner, met onze kinderen of met armen geduld moeten hebben; zo moeten gelovigen ook heel veel geduld leren hebben met God zelf. Want onze eerste – eerder kinderlijke – opvatting over God heeft meer te maken met God als sinterklaas, dan met God als Verlosser. Zoals een baby zijn moeder aanvankelijk ziet als louter diegene die zijn behoeften onmiddellijke bevredigt, zo stellen wij ons vaak op tegenover God. Wanneer wij op levensmoeilijkheden stoten, dan hopen we dat – na gebed – God die levensmoeilijkheden snel wegneemt. Als God dit niet doet zijn we ontgoocheld en zeggen we dat God bestaat niet. Dat Jezus de Messias niet is. Want Hij bevredigt niet onmiddellijk onze levensbehoeften.

We moeten leren geduld hebben met God. Want – en dat vieren we met Kerstmis – God komt ons op een onverwachte wijze heel nabij in Jezus. Hij is steeds met ons. Maar op een andere wijze, dan wij in ons ongeduld, vaak verhopen. Hij is ons nabij, maar we zien het niet. Hij staat midden tussen ons, maar wij herkennen Hem niet. 

Goede God, maak ons geduld heel groot. Want geduld hebben met medemensen, vooral met armen; dat is liefhebben. Geduld hebben met onszelf; met onze eigen tekorten en fouten; dat is hopen. Geduld hebben met U God; dat is geloven. Laat ons vandaag een derde kaarsje op de adventskrans aansteken: het kaarsje van het geduldig wachten op de komst van Jezus Christus, de Messias, uw Zoon en onze Heer.