Bidden met de woestijnvaders

woestijnvaders en moeders – dekenaat Genk

In de 3de eeuw waren er mannen en vrouwen die zich terugtrokken om als kluizenaar of heremiet te leven en bidden in grotten of hutjes, in de Egyptische woestijn (Skedis en Wadi Natroen), ver buiten de bewoonde wereld. Ze worden beschouwd als de eerste christelijke monniken of monialen.
De verhalen over deze monniken begonnen als mondelinge traditie in de koptische taal. Om deze verhalen niet verloren te laten gaan, werden ze – pas later – in de Griekse taal opgeschreven door monniken.

In de Veertigdagentijd 2023 was er een geloofsreeks van drie avonden over het jaarthema bidden.
De eerste avond ging over bidden met de voeten (pelgrimeren). De tweede avond over bidden met de woestijnvaders en -moeders; de tekst is integraal op deze webpagina overgenomen. De derde avond ging over bidden volgens de Ignatiaanse Spiritualiteit.
De teksten over de woestijnvaders zijn geschreven door Ruddy Pareyns, pastoor-moderator in de Pastorale Eenheid Sint-Franciscus Maasmechelen.
Klik op de onderstaande links om direct naar de gewenste info te gaan.

Het gelaat in de rots
Beeld van God
Woestijnvaders en moeders
Demonen en duivels
Het Jezusgebed
De Russische pelgrim

Het gelaat in de rots

Midden in de bergen lag een verloren dorpje aan de voet van een geweldige rots, waarin als het ware een reusachtig gelaat was uitgebeiteld. Ieder die er voorbijkwam, bleef staan en keek ophoog, verwonderd en vol ontzag. Want hoe meer je ernaar keek, des te meer kreeg het gelaat in de rots de trekken van een goed en edel mens. Dat gelaat, reusachtig en toch beschermend, beheerste heel het omliggende, beheerste ook het kleine dorp dat beneden in het dal rustte als in een warm nestje. Daar vertelden de mensen dat in het dorp eens een mens zou komen die sprekend op die rotsfiguur zou lijken en die een nieuwe wereld van vrede en goedheid zou vestigen. En het verhaal werd hun droom, die ze doorgaven aan hun kinderen.

In het dorp leefde eens een jonge man die het verhaal gehoord had van kindsbeen af. Zo groeide ook in hem die droom van vrede en goedheid. Hij verlangde ernaar en onophoudend verwijlde hij met zijn geest en hart bij de rotsfiguur. 

… Vaak zagen de mensen hem staan met zijn handen boven zijn ogen, starend naar de rots. Te midden van zijn bezigheden werd hij plotseling stil, keek naar de figuur en glimlachte: ‘Wat zal dat een mooie tijd zijn,’ dacht hij. En stilaan kwam over zijn gelaat de rust en de goedheid van het beeld in de rots, waar hij zo vol van was. Toen hij man geworden was, merkten de mensen van het dorp dat hij de gelaatstrekken droeg van het gelaat in de rots, en dat hij edel en goed was als de droom waarover zij vertelden.

En vol vreugde zagen zij dat hun verlangen vervuld was: een groot en edel mens was onder hen gekomen, een mens met warmte in zijn handen en vrede in zijn ogen, een mens met een hart van liefde in zijn woorden, een mens die het goede deed ontwaken in ieder die hij op zijn weg ontmoette. En de mensen uit het dorp dankten de hemel voor het gelaat in de rots, dat nu onder hen gekomen was in een mens van vlees en bloed.

Beeld van God

Waarom trok Jezus zich terug in de woestijn na zijn doopsel in de Jordaan? Waarom volgden de woestijnvaders in de vierde eeuw na Christus het voorbeeld van Jezus en vestigden zij zich in de woestijn van Egypte? Waarom zijn er monniken die tot op de dag van vandaag zich vele uren terugtrekken in hun cel, hun stukje woestijn in hun klooster of abdij?

Omwille van de gelijkvormigheid, zoals bij de jonge man uit het verhaal van het gelaat in de rots. Door zich in de woestijn terug te trekken wil Jezus gelijkvormig worden aan zijn Vader. ‘Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet, Filippus? Wie Mij ziet, ziet de Vader.’ (Joh. 14, 9)

Jezus is mens geworden om ons de Vader te tonen. Zijn gelaatstrekken zijn de gelaatstrekken van de Vader. Zijn liefde tot het uiterste is de liefde tot het uiterste van de Vader. Daarom vervolgt Jezus: ‘Gelooft ge niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in Mij, zijn werk verricht. Gelooft Mij: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Of gelooft het anders omwille van de werken.’ (Joh. 14, 10-11)

… Jezus Christus is het beeld van God. Vandaar dat het Joodse beeldverbod – Gij zult geen godenbeelden maken (Exodus 20,4) – in het christendom wordt opgeheven. Zo zingen we in het lied ZJ 364: ‘Jezus Christus is het beeld van God, rechtmatig is Hij Gods gelijke. Maar Hij heeft zich in het beeld van Gods knecht ontledigd: Hij werd gelijk aan de mens.’

Nadat Hij gesproken heeft over de liefde tot de vijanden, moedigt Jezus in zijn Bergrede zijn leerlingen aan met de woorden: ‘Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’ (Matteüs 5,48)

Laat dus uw gelaat meer en meer de trekken krijgen van dat van uw hemelse Vader. Dat men als het ware kan zeggen: ‘Hij/zij lijkt als twee druppers water op zijn/haar pa!’ Opdat het gebed in de afscheidsgebeden van een uitvaart zou gerealiseerd zijn op het einde van iemands leven:
God onze Heer,
Gij houdt van de mensen
zoals een vader en een moeder van zijn kinderen.
Wij vertrouwen onze dierbare overledene toe
aan uw liefde die geen grenzen kent.
Wij zijn U dankbaar voor al het goede
dat Gij ons door hem/haar gegeven hebt
en waardoor hij/zij voor ons
een blijvend teken is geworden van uw liefde.


Woestijnvaders en monniken trekken zich terug uit de wereld met hetzelfde doel: om zoals Jezus gelijkvormig te worden aan de Vader, om zachtmoedig en nederig van hart te worden. ‘Neemt mijn juk op uw schouders en leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen.’ (Matteüs 11, 29)

Woestijnvaders en moeders

De eerste christenen die in de woestijn gingen wonen deden dit om de chaos van de christenvervolgingen te ontvluchten. De christenen werden in tweede en derde eeuw als
zondebok iemand krijgt onterecht de schuld van iets, naar Leviticus 16,21-22 (“Hij legt dan beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. … De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, …”)
gebruikt voor de vele problemen in het aftakelende
Romeinse Rijk Een polytheïsche stadstaat op het Italische schiereiland dat zich vanaf de 6de eeuw voor Christus uitbreidt tot een groot rijk met 120 miljoen inwoners in landen rondom de Middellandse Zee. In 476 n.Chr. komt het rijk ten val.
.
Onder keizer Diocletianus liepen deze vervolgingen uit op de meest wrede, uitgebreide en systematische razzia’s op christenen. In Egypte (maar ook in Israël en Syrië) vormden zich daarop gemeenschappen van christelijke vluchtelingen aan de randen van de bewoonde wereld, voldoende afgelegen om te ontsnappen aan de keizerlijke razzia’s.
In 313 werd het christendom in Egypte een legale godsdienst door het
Edict van Milaan Hiermee kwam een einde aan de christenvervolgingen
, waarmee
Constantijn de Grote Flavius Valerius Aurelius Constantinus werd in 306 door zijn troepen uitgeroepen tot keizer. Door allianties en militaire overwinningen werd zijn macht in het Romeinse Rijk steeds groter totdat hij vanaf 324 alleenheerser werd. Hij is vooral bekend als de eerste Romeinse keizer die het christendom heeft aangehangen.
een einde maakte aan de christenvervolgingen in heel het Romeinse Rijk. Toch bleven kleine groepjes christenen, meestal jonge mannen, maar ook vrouwen, in de woestijn leven. Zij werden daartoe aangetrokken omdat de eenzaamheid en de ontberingen van de woestijn in hun ogen ideale omstandigheden boden om ver van het wereldse lawaai en de prikkels van aardse geneugten zich geheel op God te richten door middel van bidden, vasten en handenarbeid. Zij volgden zodoende het voorbeeld van Jezus, die zich na zijn doop in de
Jordaan rivier in het Midden-Oosten die door een vallei via het Meer van Tiberias naar de Dode Zee stroomt en waarin Johannes de Doper mensen bekeerde door hen onder te dompelen. Ook Jezus liet zich daar door Johannes dopen. Niet om zich te bekeren, maar om vanaf dat moment zijn openbare leven te beginnen.
, veertig dagen terugtrok in de woestijn om te bidden en te vasten.

De heilige Antonius de Grote († 356), wordt door
bisschop Athanasius Vijfmaal verbannen om zijn pogingen de Romeinse godsdienst in te voeren en de bevoorrechting van christenen terug te schroeven, in totaal 20 jaar. Uiteindelijk bleef hij in de woestijn om rust te zoeken en God te vinden.
‘Vader van de monniken’ genoemd. Hij trok zich terug uit de samenleving om God te zoeken.

… Eerst woonde hij bij een ‘ijveraar’, een alleen-levende monnik, aan de rand van het dorp. Daarna betrok hij een ‘huis’ in een verafgelegen necropool, de dodenstad, de begraafplaats van het dorp. Daar had Antonius een eerste visioen.

Bisschop Athanasius schrijft over dit visioen:
‘Reeds de volgende dag kwam hij (Antonius) naar buiten. Hij gloeide nu nog veel meer van ijver om God te vereren. Daarom begaf hij zich naar de reeds vermelde grijsaard en vroeg hem om samen met hem in de woestijn te gaan wonen. Maar deze weigerde vanwege zijn ouderdom, en ook omdat zo een gewoonte nog niet bestond. Onverwijld trok hij toen alleen het gebergte van de woestijn in.’

Van de woestijnvader en –moeders zijn er een 2500 Vaderspreuken overgeleverd, die tussen 450 en 500 verzameld en opgetekend werden door hun leerlingen. Want zelf waren zij te bescheiden om hun gedachten op papier te zetten. Daarenboven gaven ze al hun bezittingen, inclusief kostbare boeken zoals de Bijbel, weg. De Vaderspreuken zijn kernachtige onderrichtingen van een woestijnvader (abba/grijsaard/moeder) aan zijn leerling(en). Ze bevatten bijna nooit theologische beschouwingen of schriftoverwegingen. Het zijn eerder vermaningen. De aandacht ligt eenvoudig bij wat te doen staat voor een monnik: zwijgen, bidden en werken.

Een grijsaard zei: Zwijgen is vol leven,
maar in overbodig spreken sluimert de dood.

Een grijsaard zei: Liefde houdt er geen voorraadkamer op na.

Een grijsaard zei: Laten we ons toeleggen op zachtmoedigheid, overgave, geduld en liefde, want die deugden maken de monnik.

Over Vader Agathon werd gezegd dat hij drie jaar lang met een kiezel in zijn mond heeft geleefd, om zichzelf eraan te blijven herinneren niets verkeerds te zeggen; hij wilde geen woord uitspreken waar hij later spijt van zou krijgen.

Woestijnvader Ammonas sprak eens: ‘Een man kan zijn hele leven een bijl met zich meedragen, zonder dat het hem lukt ook maar één boom om te hakken; terwijl een ander, die ervaring heeft met het omhakken van bomen, moeiteloos de ene na de ander boom met een paar slagen laat omvallen.’ Hij zei daarbij dat de bijl staat voor ons onderscheidingsvermogen.

In het synodale proces in de wereldwijde kerk (oktober 2023, oktober 2024 en daarna wereldwijd in de kerken, parochies, congregaties) spreekt men vaak over ‘onderscheidingsvermogen’. Voor de woestijnvaders werd dit onderscheidingsvermogen gevoed door de heilige Schrift, gebed en stilte.

Men vertelt over moeder Sarra dat ze dertien jaar verleid werd door de duivel van het overspel. Nooit bad ze dat deze verleiding over zou zijn, integendeel, ze zei: ‘God, geef mij kracht om de verleiding te weerstaan.’
M.a.w. moeder Sarra beseft maar al te goed dat wanneer we een slechte gedachte kost wat kost proberen te onderdrukken, deze gedachte alleen maar in nog grotere kracht terugkomt. Het is zelfs een beetje hoogmoedig om te vertrouwen op eigen kracht om een gedachte te onderdrukken. Dus liet ze de gedachte voor wat ze was. Ze zag deze gedachte als een aanleiding om intenser te vertrouwen op God.

Demonen en duivels

Woestijnvaders en –moeders trokken zich terug in de woestijn om zoals Jezus en naar Jezus’ beeld gelijkvormig te worden aan de Vader. Om doorheen de Godsontmoeting een mens te worden die steeds meer op Jezus Christus gelijkt. Zij willen de woestijn gebruiken als een vindplaats van God. En de eerste die ze tegenkomen in de woestijn is niet God, maar de duivel, de satan, de verleider, demonen. Zoals Jezus worden ook zij bekoord door de duivel.

Daarna werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. Nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij honger. Nu trad de verleider op Hem toe en sprak: “Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen.” Hij gaf ten antwoord: “Er staat geschreven: Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt.” Vervolgens nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: “Als Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.” Jezus zei tot hem: “Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.” Tenslotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. En hij zeide: “Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt.” Toen zei Jezus hem: “Weg, satan: er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen engelen om Hem hun diensten te bewijzen. (Matteüs 4, 1-11)

Zoals Jezus in de woestijn worden de woestijnvaders geconfronteerd met demonen. Anselm Grün, een Duits Benedictijnerpater, interpreteert de demonen als menselijke hartstochten, zoals woede, toorn, jaloezie, na-ijver, gierigheid, wellust, afgunst, gulzigheid … 

… Tegelijkertijd zijn die hartstochten iets van mezelf en iets van buitenaf. ‘Buiten zichzelf zijn van woede’, deze uitdrukking illustreert heel mooi hoe die woede iets van mezelf is (ik ben degene die gloeiend kwaad is) en tegelijkertijd hoe die woede mij in zijn greep heeft en mij doet wegdrijven van mijn diepste bestaanskern (niet zichzelf zijn – buiten zichzelf zijn). Zichzelf zijn, een zeer hedendaagse betrachting, heeft in het christendom een heel eigen kleur en invulling.

Zichzelf zijn is diegene worden waartoe God mij persoonlijk geroepen heeft. Wanneer ik echter woede in mezelf ervaar en tegelijkertijd vervreemd ben van mijn diepste zelf, dan ben ik bezeten door de demon van de toorn. En ben ik ver van God verwijderd.

Abt Poimên zei: De kracht Gods woont niet in iemand die nog zijn hartstochten dient.

Een demon is een negatieve werkelijkheid in onszelf, die aan onze wil ontsnapt. Om het met de woorden van de apostel Paulus te zeggen: Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil. Als ik doe wat ik eigenlijk niet wil, ben ik niet meer de handelende persoon, maar de zonde die in mij woont. Ik ontdek in mij dus deze ‘wet’: als ik het goede wil doen, dringt het kwade zich aan mij op. (Romeinen 7, 19-21)
Dit opdringend kwaad wordt Bijbels met de duivel aangeduid.

Het Jezusgebed

De woestijnvaders gaan nooit rechtstreeks het gevecht met de demonen aan. Want de duivel is altijd listiger en sterker dan de mens. Maar zij richten zich, in al hun onmacht en zwakheid, steeds opnieuw op God. Zij verleggen de focus van de hartstocht (bijvoorbeeld de woede in hun hart) naar Gods barmhartigheid en genade. 

Hierbij bidden ze het Jezusgebed als een soort herhalende mantra, die telkens opnieuw in stilte wordt opgezegd: ‘Heer Jezus Christus, Zoon van God, wees mij zondaar genadig. Bij het inademen zuigt de bidder zich als het ware vol met Gods aanwezigheid, en wordt Jezus geheel zijn bestaan. Terwijl hij in stilte zegt: ‘Heer Jezus Christus, Zoon van God’. Bij het uitademen verzucht de bidder als het ware dat hij een arme zondaar is, wanneer hij in stilte zegt: ‘wees mij zondaar genadig’

Telkens men dit Jezusgebed herhaalt moet de hartstocht een klein beetje meer wijken voor Gods liefdevolle aanwezigheid in ons hart. En is men bijvoorbeeld niet langer meer 100 % in de greep van de demon van de toorn. Langzaamaan wordt het hart rouwmoediger.

Abt Poimên zei: Ik zie liever iemand die na zijn zonde berouw heeft dan iemand die zijn zonde niet inziet en geen berouw heeft. De eerste noemt zich in zijn hart zondaar en is nederig, de tweede echter denkt dat hij rechtvaardig is, terwijl hij het niet is.

Een broeder vroeg vader Poimên: 

‘Wat moet ik doen met mijn zonden?’ De grijsaard sprak tot hem: Wie zijn zonden wil wegwassen, wast ze met tranen, en wie wil groeien in de deugden, laat ze groeien met tranen. Want onze tranen zijn de weg die de Schrift en onze vaders hebben overgeleverd. Ze vertellen ons: ‘Huil. Een andere weg bestaat er niet.’

Door het Jezusgebed zonder ophouden te bidden komen de woestijnvaders tot innerlijke vrede of innerlijke rust (in het Grieks: hêsychia). Een innerlijke stilte waarin de menselijke geest niet meer door driften wordt opgejaagd, niet meer meegesleurd door zintuigelijke indrukken, niet meer verstoord door inbeelding en luchtkastelen. Zij vergeleken die toestand met rimpelloze oppervlak van de zee, wanneer er volstrekt geen wind staat, wanneer het absoluut windstil is.

Abt Johannes Klimakos zei: ‘De beginfase van de stilte bestaat in het afweren van lawaai, omdat het nog de bodem van het hart omwoelt. De eindfase bestaat erin dat men geen vrees meer heeft voor rumoer, maar er ongevoelig voor is.’

Het Jezusgebed wordt daarom ook ‘het gebed van het hart’ genoemd. Het brengt het hart tot vrede. Isaak van Nineve zei: Leef in vrede met je eigen ziel; dan zullen de hemel en de aarde met jou in vrede leven. Treed vol vuur binnen in de schatkamer die zich binnenin je bevindt en je zult zien wat er in de hemel is. Want er is één toegang tot beide. De ladder die naar het koninkrijk leidt, is verborgen in je ziel. Vlucht daarom weg van de zonde, daal af in jezelf. In je ziel zul je de trappen vinden waarop je omhoog kan klimmen.

De Russische pelgrim

Het Jezusgebed werd in de 18de en 19de eeuw zeer populair in de oosterse Orthodoxe Kerk. Een starets (een oudere man of grijsaard, een orthodoxe monnik, die zich in de afgelegen bossen in Rusland terugtrekt om te bidden en te vasten) in Irkoetsk vroeg aan een pelgrim: “Ik ben nieuwsgierig om iets meer te vernemen over je afkomst en over je leven, voor je als pelgrim ging rondzwerven” 

Zo begint ‘Het ware verhaal van de Russische pelgrim’, dat in 1870 in boekvorm verscheen. Het verhaal is in de ik-vorm geschreven en heeft een zeer grote invloed gehad op de Orthodoxe Kerk. Het verhaal schetst de tocht van een pelgrim door het onmetelijke Rusland en zijn innerlijke weg naar God.

De (Russische) pelgrim antwoordde: “Door Gods genade ben ik christen, naar mijn daden een groot zondaar, van beroep een pelgrim, een dakloze van de laagste stand, die zwerft van plaats naar plaats. Mijn bezit bestaat uit een zak brood op mijn rug en een Bijbel op mijn borst. Op de 24ste zondag na Pinksteren ging ik naar de Liturgie (in de Oosterse Kerk staat dit voor Eucharistieviering). Ik las er dat men onophoudelijk moet bidden. Hoe moet ik dit oplossen? Ik had al vele preken hierover gehoord maar kreeg geen antwoord over de manier waarop. Toen besloot ik met Gods hulp iemand met ervaring te zoeken. Ik trok langs verschillende plaatsen en sprak met verschillende personen.”

De woestijnvaders en ook de Russische Pelgrim namen de aansporing van de apostel Paulus in zijn brief aan de christenen van Tessalonica letterlijk: ‘Bidt zonder ophouden. Dankt God voor alles. Dit is het wat God van u verlangt in Christus Jezus.’ (1 Tess. 5, 17-18). 

De Russische pelgrim gaat dan op weg om iemand te vinden die hem in dit ononderbroken gebed kan onderrichten. Zo komt hij bij een kluizenaar terecht.Eens aan de kluis gekomen, vroeg ik de overste om meer uitleg. Hij antwoordde me dat hij me een boek zou laten zien. We kwamen in zijn cel en de starets zei me het volgende: 

“Het ononderbroken inwendig Jezusgebed is een voortdurende, nooit ophoudende aanroeping van de Goddelijke Naam van Jezus Christus, met de lippen, met de geest en met het hart. Daarbij stelt men zich voor hoe Hij voortdurend aanwezig is. Men vraagt Hem om ontferming bij alles wat men doet, op elke plaats en te allen tijde, zelfs in de slaap. Het gebed wordt uitgedrukt met de volgende woorden: ‘Heer Jezus Christus, zoon van de Levende God, ontferm U over mij, zondaar.’ En als deze aanroeping tot een gewoonte is geworden, zal men een grote vertroosting ondervinden en de behoefte voelen om altijd dit gebed te verrichten, zodat men zelfs helemaal niet kan leven zonder dit gebed. Het zal als vanzelf opwellen.”

Ik vroeg aan vadertje: “Ik begrijp het goed, maar hoe kan ik het verkrijgen?” Het vadertje antwoordde: “Hoe men het gebed aanleert, zullen we uit dit boek leren. Dit boek heet de ‘Filokalia’
(letterlijk: liefde voor het schone). Het bevat de volledige en uitvoerige leer over het ononderbroken innerlijk gebed, uitgelegd door vijfentwintig Heilige Vaders. Het is niet verhevener dan de Bijbel, maar het geeft een heldere uitleg over wat op verborgen wijze in de Bijbel is vervat. (…) De starets opende een stukje van Simeon de Nieuwe Theoloog: “Ga neerzitten in stilte en afzondering. Buig het hoofd. Sluit de ogen. Adem heel zachtjes. Stel je voor dat je in je hart kijkt. Breng je geest, d.w.z. je gedachten uit je hoofd naar je hart. Zeg bij het ademen: Heer Jezus Christus ontferm U over mij. Doe dit ofwel zachtjes met de lippen ofwel met de geest. Tracht de gedachten te verjagen, wees rustig en geduldig en herhaal deze oefening heel vaak.”

Het Jezusgebed is noch aan plaats, noch aan tijd gebonden. Maar kan op ieder moment gebeden worden, zeker op deze momenten dat men zich opgejaagd voelt: in de auto in de file, aan de kassa in de supermarkt, wachtend op een trein met vertraging, tijdens een saaie lezing of preek, bij ergernis over hangjongeren of hangbejaarden, wachtend op de (klein)kinderen aan de schoolpoort …

Opdat de bidder deemoedig innerlijke rust voor zichzelf en mildheid voor zijn medemensen mag vinden.