Spreekverbod | weekend 27-28 februari
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij geheel alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn kleed werd glanzend en zo wit als geen volder ter wereld maken kan.
Elia verscheen hun samen met Mozes en zij onderhielden zich met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: “Rabbi, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.” Hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren geheel verbluft. Een wolk kwam hen overschaduwen en uit die wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.” Toen ze rondkeken, zagen ze plotseling niemand anders bij hen alleen dan Jezus. Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Zij hielden het inderdaad voor zich, al vroegen zij zich onder elkaar af, wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen. (Marcus 9,2-10)
“In deze veertigdagentijd zijn wij op weg naar Pasen”. Wat bedoelen we met deze uitspraak? Is het geen standaardzinnetje geworden dat we traditiegetrouw in de mond nemen in de Veertigdagentijd? Een nietszeggende kerkelijke gemeenplaats.
Op weg naar Pasen
Jezus, daarentegen, wist maar al te goed wat dit op weg zijn naar zijn Pasen voor Hemzelf betekende. Zijn weg naar Pasen was een kruisweg. In elke kerk hangt er een kruisweg, soms heel kunstzinnig, soms heel eenvoudig 14 kruisjes. Het herinnert ons telkens opnieuw aan de laatste episode van Jezus’ leven. ‘Op weg zijn naar Pasen,’ wat dit betekent kunnen we letterlijk van de veertien staties van de kruisweg aflezen. Wanneer we op Goede Vrijdag statie per statie stilstaan bij Jezus’ kruisweg, dan dringt het in ons hart ten volle door wat het betekent op weg te zijn naar Pasen.
Zo schreef bijvoorbeeld Manu Verhulst als commentaar bij de zevende statie van de kruisweg het volgende: ‘Jezus valt voor de tweede maal onder het kruis. Het lichaam begeeft, de veerkracht gebroken. Jezus strompelt en valt op de stenen van de straat. Teken van onmacht voor de pelgrims uit de hele wereld die zich in het drukste van de stad vergapen aan een menselijk wrak. Wie is de man onder het kruis? Een rebel? Een crimineel? Of toch een profeet? De Messias? Neen, toch?’
Het is moeilijk om in de lijdende en uitgestoten mens het gelaat van God te zien. Dit is de reden waarom Jezus, na de gedaanteverandering op een hoge berg, aan de drie leerlingen een zwijgverbod oplegt. Zwijg over die unieke gelukzalige ervaring op de berg! Zwijg erover, want eerst moet ik de berg afdalen en mijn kruisweg naar Pasen opgaan.
Want het is toch zo gemakkelijk om het gelaat van God te herkennen in het gelaat van iemand die schittert van geluk, zoals bij Jezus op de berg. Het is niet moeilijk om Gods gelaat te herkennen in twee mensen die van elkaar houden of in het vertederend lachen van een baby. Het is niet moeilijk om Gods goedheid te loven en te prijzen op momenten dat het ons voor de wind gaat en het geluk ons toelacht.
Een nieuw leven
Maar God blijven zien op het moment dat het lijden overvalt, dát is iets anders. Toch gaat Pasen hierover. Pasen is doorheen het lijden God blijven zien. Pasen is doorheen het lijden, hoe onmenselijk groot en diep deze ook is, de opstandig blijven verwachten. Pasen is geduldig, misschien wel wanhopig, de winter doorstaan omwille van een nieuwe lente. Pasen is doorheen het lijden, verrijzen tot een ander leven: een nieuw leven.
Goede God, ook dit jaar, zoals elk jaar, zijn wij op weg naar Pasen. Laat in ons het vertrouwen groeien dat het lijden nooit een eindpunt is. Doe ons beseffen dat het coronavirus Covid-19 nooit het laatste woord zal hebben, maar wel uw Liefde die ons doet opstaan tot zorg voor elkaar, vandaag en elke dag van ons leven. Amen.