Hunkeren naar aandacht | weekend 22-23 oktober
Met het oog op sommigen, die overtuigd van eigen gerechtigheid, de anderen minachtten, vertelde Jezus de volgende gelijkenis. ‘Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de een was een farizeeër en de andere een tollenaar. De farizeeër stond met opgeheven hoofd en bad bij zichzelf als volgt: God, ik dank u dat ik niet zo ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar.
Ik vast tweemaal per week en geef tienden van al mijn inkomsten. Maar de tollenaar bleef op een afstand en wilde zelfs niet zijn ogen opheffen naar de hemel; maar hij klopte zich op de borst, en zei: God wees mij, zondaar, genadig. Ik zeg u: deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere, want al wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden.’ (Lucas 18, 9-14)
Wij zijn hier samen in de kerk om te bidden. Wij komen naar de kerk om samen voor God te staan en om in de intimiteit van ons hart te spreken met God. Wat in ons hart leeft komt in ons gebed ter sprake. Datgene wat ten diepste van onszelf is komt altijd in de relatie met God aan bod.
Zo binnen zo buiten
Wanneer we verdrietig of gelukkig zijn, dan brengen wij dit verdriet of dat geluk in de relatie met God binnen. Liggen we met iemand overhoop en zijn we kwaad op hem, dan wegen onze boosheid en wrok op onze relatie met God. Hebben we een heel positief beeld van onszelf, dan kleurt dit positieve zelfbeeld onze relaties. Zoals ook een negatief zelfbeeld onze relaties kleurt.
Zo staan in het evangelie twee mensen – een farizeeër en een tollenaar – ieder op hun wijze voor God. Beiden staan voor God met heel hun wezen. Beiden brengen heel hun doen en laten en heel hun zijn in hun relatie met God binnen. De farizeeër heeft een heel positieve kijk op zichzelf, op zijn leven en op zijn prestaties. Hij is daar trots op. Deze trots brengt hij binnen in zijn bidden.
De farizeeër heeft God nodig om zichzelf te kunnen prijzen, in de zin van: “Kijk eens God hoe goed ik ben in vergelijking met andere medemensen. Ik vast tweemaal per week, wat toch geen geringe prestatie is. Ik geef tienden van al mijn inkomsten zoals het Joodse wet dit voorschrijft. De religieuze voorschriften, ook al zijn ze moeilijk en zwaar, kom ik tot in de puntjes na.” Al deze prestaties waarop de farizeeër trots is, doet hem met opgeheven hoofd bidden. God heeft hij nodig opdat God hem zou bewonderen. Zoals hij hoopt dat ook zijn tijdgenoten hem zouden bewonderen.
Zo buiten zo binnen
Want wij mensen hunkeren naar aandacht en bewondering door anderen. Om bewonderd te worden en onszelf in het zonnetje te zetten, hebben we in onze tijd God vervangen door de sociale media. Wanneer we heel ons leven, doen en laten, van minuut tot minuut op ‘Facebook’ plaatsten, dan beginnen we toch aardig op de Farizeeër vooraan in de tempel te gelijken.
De farizeeër in de tempel dankt God, de Gever van het goede, om zichzelf en om zijn eigen goedheid in het licht te stellen. Hij dankt God voor iets dat hij bij zichzelf vaststelt. Hierin ligt zijn hoogmoed. Hij is zo verblind door zijn eigen goedheid, dat hij Gods goedheid, die immens groter is, niet meer ziet. Zwijg stil dat hij beseft dat vooral hijzelf Gods goedheid en barmhartigheid broodnodig heeft.
Geheel anders is de houding van de tollenaar. Hij is een deemoedig man. Hij heeft niet zo’n hoge dunk van zichzelf. Hij weet maar al te goed dat hij op vele domeinen van zijn leven te kort schiet. Hij is zich zo bewust van zijn eigen onmacht, dat hij niet eens zijn ogen durft op te heffen naar de hemel. Ook hij heeft God nodig. Niet opdat God in bewondering voor hem zou staan. Maar opdat God zich over hem zou ontfermen.
Heel zijn kleinheid brengt hij in zijn relatie met God binnen, wanneer hij zich op de borst klopt en bidt: “God, wees mij zondaar genadig.” Om dit eenvoudig gebed wordt de tollenaar geprezen. Vanuit zijn nood gaat hij een waarachtige relatie aan met God.
Onwaarachtig en oneerlijk
De houding van de farizeeër wordt echter veroordeeld. Want hij heeft God niet nodig. Hij heeft genoeg aan zijn eigen goedheid. Ook al spreekt hij veelvuldig de naam van God uit, toch is God overbodig in zijn leven. Dit maak zijn relatie met God ‘onwaarachtig’ en ‘oneerlijk’.
Ook wij mogen zoals de tollenaar tot God zeggen: “Heer, wees mij zondaar genadig”. Wij mogen dit doen niet uit angst voor een straffende en wrekende God. Maar omdat we in het diepste van onszelf, een God vol mededogen hebben ontmoet.
God, onze Vader, ook ik wil mij op mijn borst kloppen. Niet om mezelf te prijzen, want daarvoor schiet ik in het leven te veel te kort. Maar om nederig te bidden, zoals de tollenaar: ‘God, wees mij zondaar genadig’. Amen.