Het celibaat | weekend 9-10 november
Jezus zei tot de Sadduceeën:
“Maar waarom gelooft gij niet in de verrijzenis?
Ook Mozes – waarop gij u beroept –
heeft verwezen naar het leven na de dood.
Gij weet wat God gezegd heeft tot Mozes
bij het brandend braambos.
Hij zei: ‘Ik ben de God van Abraham, van lzaäk en Jakob.
Ik ben geen God van doden, maar van levenden’
… want voor Hem zijn allen levend. ”
(Lucas 20*)
Levenskracht
Een mensenleven: broos als een herfstblad is het,
en het valt ter aarde, uitgeleefd,
zoveel doorstaan aan hitte, aan stormen …
Maar is het daarmee voorbij?
Een herfstblad op de bodem van het bos
geeft groeikracht aan nieuwe planten!
Zo geeft een mens levenskracht aan andere mensen.
Onze lieve overledenen maken ons leven rijker en sterker!
In hun kracht
mogen wij bouwen aan een stukje hemel op aarde.
Onze God is een God van levenden, niet van doden
Vandaag horen we in het evangelie een discussie tussen een groep Sadduceeën en Jezus. De evangelist zegt uitdrukkelijk dat bij de Sadduceeën joden zijn die niet in de verrijzenis geloven. Dit komt tot uiting in het verhaal waarmee ze Jezus willen strikken. Een puur menselijk verhaal en wereldlijk.
Een verhaal zonder spiritualiteit en zonder wat hoop. Een verhaal ook dat getuigt van de roest waarin hun denken gevangen zit. En het verhaal eindigt met de woorden: ‘De Heer is toch geen God van doden maar van levenden want voor Hem zijn allen levend.’ Het klinkt een beetje eigenaardig in deze tijd. We lijken soms aan het einde van alles. Kinderen worden gedoopt, maar de meesten groeien niet meer op in geloof, laat staan dat ze groeien in geloof. De kerk loopt leeg, de grote geloofsverhalen zijn voorbij. Ik las in een artikel dat jonge dertigers naar begrafenisondernemers gaan om hun eigen uitvaart te regelen tot in de puntjes. Is dat niet de wereld op zijn kop? Jonge mensen die al bezig zijn met doodgaan nog voor ze voluit geleefd hebben. Wat een trieste wereld zijn we toch aan het worden. Een wereld van levende doden. En toch is onze God een God van levenden, en niet van doden. Misschien zijn we en ook heel onze maatschappij aan bezinning toe. We moeten ons durven afvragen waar zijn we mee bezig en hoe zijn we bezig. We lijken niet meer te weten wie we zijn, door het verliezen van ons geloof zijn we ook een stuk van onze identiteit kwijt gespeeld. Vandaag mag er niet meer getwijfeld worden. Hoeveel telt de mens nog en is het niet alleen maar te doen over wat hij waard is en opbrengt. Het is soms zo dat men geen vragen mag stellen, geen twijfels mag hebben, maar dat de samenleving alleen maar mensen nodig heeft die alleen maar keihard antwoorden geven, keihard werken en zelf ook keihard worden. Laten wij vanuit ons geloof, hoe klein of groot ook, met de nodige twijfels voor het leven kiezen, want onze God is een God van levenden, niet van doden. En vooral: laten we dat geloof ook voorleven.
Het celibaat
De celibataire levenswijze opent, omwille van het geloof in Christus, een perspectief op een andere wereld, waarvan sprake is in het evangelie: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die waardig gekeurd zijn deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.’
Een celibataire levenswijze is dan een vooruitgrijpen op die andere wereld.
Een celibataire levenswijze is dan leven alsof die andere wereld reeds gekomen is. Een celibataire levenswijze is dan een getuigenis dat onze God een God van levenden is. ‘De Heer is toch geen God van doden maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend.’ Een celibataire priester verzaakt aan het allermooiste dat er in het leven bestaat – het doorgeven van leven in een nageslacht – omdat hij nu reeds en voor altijd levend voor de Heer wil staan.
Zulk een levenswijze wordt vandaag in onze Westerse cultuur als te radicaal bevonden. Dat sommige mensen een verregaande passie hebben voor hun geloof strookt nog altijd met de opvattingen in pluralistische samenleving, waarin eenieder zijn eigen passie, hoe gek ook, mag nastreven. Maar dat men daarvoor ongehuwd blijft zijn leven lang; dit is toch wel iets te radicaal. Dit ruikt te veel naar religieus extremisme. En is dat niet gevaarlijk?
Het is inderdaad radicaal. Maar ‘radicaal’ is niet het synoniem van gewelddadig religieus extremisme. Radicaal komt van het Latijnse woord ‘radix’ en dat betekent ‘wortel, oorsprong’. Radicaal betekent op een consequente wijze naar de oorsprong of de wortel van het geloof gaan. Radicaal geloven is standvastig blijven geloven, hopen en vertrouwen op God, die geen God van doden maar van levenden is.
God onze Vader, uw trouw is sterker dan de dood:
wat Gij ons geeft, kan niemand ons ontnemen.
Soms maken de vragen van het leven ons onrustig en onzeker.
Sterk dan onze harten tot vertrouwen en standvastigheid.
Amen.